Tot twee jaar geleden stonden er in onze tuin op verschillende plaatsen buxushagen en –boompjes. Een decennium lang hadden we ze volgens het boekje verzorgd, vanaf het moment dat ze als tenger plantje een plaats kregen totdat…. Tja, totdat ze het lievelingseten werden van de buxusrups. Een jaar eerder waren er in de nabije tuinen duidelijke sporen van te zien: bladerloze buxussen, tot dorre takkenbundels herleid. We vonden het al vreemd dat onze tuin al die tijd gespaard was gebleven. Dat was te luid gedacht. Op zekere dag zagen we ze in alle gratie op het seringenblad neerstrijken: de cydalima perspectalis, beter gekend als de buxusmot. We stonden erbij en keken ernaar en wisten dat dit motje haar nageslacht wilde veiligstellen in een of meerdere van onze buxussen. Uiteindelijk hebben de motten ze allemaal ingepalmd. Nou ja, een buxus wordt dan ook niet voor niets een palmboompje genoemd. Maar het motje was niet alleen, natuurlijk. Na wat opzoekwerk leerden we dat de buxusmot maar acht dagen in leven blijft, én dat één mot alleen al voor zowat vijfhonderd eitjes kan zorgen.
We hebben ze niet geteld, maar het bewijs kwam er: na een tijdje werden inderdaad veel rupsen geboren. Heel erg veel. En ze bleven, er was immers genoeg te eten. We lieten ze gulzig knabbelen. In het najaar bleek de schade al bij al nog mee te vallen.

In de vorige lente kozen we voor een andere aanpak: een behandeling met een biologisch product zou onze buxussen kunnen redden. Dat hielp niet echt, tenzij er grote hoeveelheden van dat spul werden gebruikt, en er heel regelmatig zou worden gesproeid. Dat is niet echt onze manier van tuinieren, nooit geweest. We vroegen ons ook onmiddellijk af of biologisch wel zo biologisch was. Wat met de vogels die de rupsen als lekkernij zagen? Was het product ook voor hen veilig? Ik dacht terug aan onze grote bezorgdheid voor het leven om en rond de buxushaag, toen in de media de polemiek rond mezensterfte en pesticide losbarstte. Uiteindelijk lieten we de overgebleven rupsen ook nu weer hun gang gaan, van maandag tot zondag, dag en nacht. Ze waren nog talrijk genoeg om de sloopklus te klaren. Wat overbleef waren kaalgevreten buxushagen vol spinsels, maar ook een gerust gemoed.

Met een beetje spijt in het hart werden de buxuskadavers verwijderd. Behalve een uit de kluiten gewassen struik, die hebben we laten staan. Dit jaar zijn er weer blaadjes te zien. Fijn. Maar als er straks opnieuw rupsen zijn, dan is dit alleen maar jammer en helaas. In onze tuin zijn de merels, mezen en mussen, vinken, bosduiven, gaaien, spechten, vlinders en noem maar op niet te tellen. Dat is prachtig om te horen en zien, daar kan geen enkele buxushaag tegenop.
Een tuinavontuur als dit is een ideale aanleiding om aan de allerkleinsten het verhaaltje van Rupsje Nooitgenoeg voor te lezen, het populaire prentenboek van Eric Carle. Ook dat rupsje heeft altijd maar honger, in alles en nog wat. Deze klassieker is voor kleuters een ware ontdekkingstocht. Naast de vele nieuwe woorden (van alle lekkernijen die het rupsje onderweg oppeuzelt) leren ze tellen van een tot tien en kunnen ze na een tijdje ook de kleuren herkennen en de dagen van de week benoemen.
Rupsje Nooitgenoeg wordt volgend jaar vijftig, terwijl Carle dan negentig kaarsjes zal mogen uitblazen. Wat een feest zal dat worden!
Voorlezen uit dit prachtig prentenboek kun je afwisselen met het samen bekijken van het filmpje:
Geef een reactie